Test 12 Hoofdstuk 12 n4

Een zwakke base ...
1. kan zowel een proton binden als afstaan
2. levert minder protonen dan een sterke base
3. kan zowel OH- binden als afstaan
4. bindt protonen minder sterk dan een sterke base
Een verbinding die zowel zuur als basisch kan reageren noemt men een …
1. zwakke base
2. zwak zuur
3. amfolyt
4. protolyt
De volgende deeltjes: HCO₃^- en NH₃ zijn achtereenvolgens ...
1. amfolyt en zuur
2. amfolyt en base
3. base en amfolyt
4. zuur en base
We lossen het zout Na₂HPO₄ op in water.

Oplosvergelijking: Na₂HPO₄ ----> 2 Na⁺ + HPO₄^2-

Welke eigenschap is juist voor het deeltje HPO₄^2-?
1. reageert niet met H₃O⁺ of OH^-
2. reageert alleen met H₃O⁺
3. reageert alleen met OH^-
4. reageert met H₃O⁺ en ook met OH^-
De officiële naam van oxaalzuur is:
1. methaandizuur
2. ethaandizuur
3. ethaanzuur
4. methaanzuur
Hoe groot is de hydroniumionenconcentratie (mol/L) in een oplossing van NaOH met c(NaOH) = 2,0 x 10^-5 mol/L?
1. 2,0 x 10^-5
2. 5,0 x 10^-10
3. 4,70
4. 9,39
Een amfolyt is een deeltje (of stof) met de volgende eigenschap:
1. is altijd neutraal
2. reageert zuur of basisch
3. geeft een zure oplossing
4. geeft een basische oplossing
Organische zuren hebben als zure groep:
1. -COH₂
2. -CO₂H
3. -CO₃H
4. -CO₂H₂
Van een mierenzuuroplossing met met c = 0,10 mol/L, meten we de pH. We vinden: 2,43. Bereken de protolysegraad (Bedenk: [H₃O⁺ ] = 10^-pH)
1. 0,37
2. 0,0037
3. 0,037
4. 0,10
Men mengt 100,0 ml zoutzuur c(HCl) = 0,0050 mol/L, met 400 ml natronloog c(NaOH) = 0,0010 mol/L. Het volume wordt 500 mL. Hoe groot wordt de pH?
1. 3,7
2. 10,3
3. 2,4
4. 0,70
Men voegt aan 1000 liter zuiver water 5,0 mL geconcentreerd zoutzuur toe. In het geconcentreerde zuur is de concentratie: 0,20 mol/L. Bereken de pH van de verdunning die ontstaat.
1. 4,22
2. 1,40
3. 3,00
4. 0,90
Hoe groot is de pH in een oplossing van een zwak zuur met c = 0,20 mol/l, terwijl α = 0,0030?
1. 0,70
2. 1,82
3. 10,78
4. 3,22
We lossen 100 mmol NaHSO₄ op tot 1000 mL oplossing.
We meten de pH: 1,54

Hoe groot is de protolysegraad (α)?
1. 0,29
2. 0,029
3. 0,15
4. 3,44
We voegen een oplossing van Na₂CO₃ in water bij een oplossing van HCl.

Tussen welke deeltjes gaat er een reactie verlopen?
1. CO₃^2- en Cl^-
2. H₃O⁺ en Cl^-
3. CO₃^2- en H₃O⁺
4. Na⁺ en Cl^-